hulste.info
skylinehulste
home
geschiedenis
trefwoorden
Hulste in de Eerste Wereldoorlog


Aflevering 1: Wat voorafging
Aflevering 2: 89 Hulstenaren trekken ten oorlog
Aflevering 3: Hulstenaren betrokken in de gevechten

Aflevering 4: Hulstenaars betrokken in de gevechten (vervolg)
Aflevering 5: Meer dan 1500 Duitse soldaten strijken neer te Hulste (update)
Aflevering 6: Meer over Remi Bruneel
Aflevering 7: Een greep uit de brieven van soldaat Remi Bruneel

 

Aflevering 1: Wat voorafging

Hulstenaar Remi Bruneel, soldaat van de klasse 1913, was toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak zijn legerdienst aan ‘t doen in een kazerne in Brussel. Deze Remi Bruneel is o.a. de schoonvader van Jeaneke Buyse, weduwe van Karel Bruneel. Hij is ook o.a. de grootvader langs moederszijde van meester Jef Ottevaere, zoon van Joseph en Anna Bruneel.

Op 29 juli '14 schrijft hij een brief naar zijn thuis: “Lieve moeder, broeder en zusters. Ik laat u weten dat ik het nog altijd goed stel, maar er is nu ander nieuws gekomen. Ge hebt het misschien ook al gelezen in de gazet van dien oorlog die nu verklaard is.”

Op 28 juli nl. had Oostenrijk-Hongarije, gesteund door Duitsland, de oorlog verklaard aan Servië met haar bondgenoten, vooral Rusland. Aanleiding was de moord, een maand eerder op 28 juni 1914, op de Oostenrijkse troonopvolger.

Nu terug naar de brief van Remi Bruneel:
“Wij moeten ons nu altijd gereed houden om naar de frontieren te trekken ... Ik moet nu mijnen brief ten halven laten om de stroozakken te halen voor de klassen van 1910, 1911 en 1912 die binnengeroepen zijn ... uwen toegenegen Remi Bruneel”.

Op dezelfde dag dat Remi Bruneel deze brief schreef was veldwachter Amedee Libeer in Hulste bezig met de oproepingsbevelen voor de vermelde militieklassen rond te dragen.

Twee dagen later moest hij nogmaals op toer, ditmaal voor de klassen 1901 tot 1909. Het werd zelfs nachtwerk voor de garde. Pastoor Henri De Jonckheere moest de noodklok luiden. De algemene mobilisatie was een feit. Pastoor De Jonckheere en onderpastoor Hilaire Vangheluwe vergezelden de jonge mannen tot aan de tramstatie bij ‘de Tivioli’. In zeven haasten had moeder of vrouwlief nog voor zoon of man wat eten of vers ondergoed bijeengescharreld. Niemand wist voor hoelang het afscheid zou zijn. Achteraf bleek het een van goed vier jaar te zijn; voor enkelen was het een afscheid voorgoed.

Nu terug naar soldaat Remi Bruneel in Brussel, want reeds op 1 augustus 1914 krijgt moeder Bruneel - vader Bruneel was op 11 april 1913 overleden - een tweede brief van Remi:
“Er moeten hier alle dagen soldaten vertrekken ... Eerst moest ook ik zaterdag vertrekken, maar het werd maandag. We moesten te voet naar Namen, dan naar Gembloux. Dinsdag kwamen we in Waver. Er was geen huis waar zij niet naar buiten kwamen, in het ene huis met bier, in een ander met brood en koeken...
Het is hier de andere (vorige) week wat geweest in Brussel. Al de menschen die meer dan één paard hadden waren ze alle gepakt en de melkboerkens hunne honden en de rijke hunne ‘automobiels’ en ‘motosikels’. Gij had dat moeten zien op dat plein... wij kosten albij niet door. En nu van den oorlog, gij weet het misschien beter als ik uit de gazet. Ik weet niet anders dan dat wij alle dagen van langs om verder moeten optrekken ...”


Hulstenaar Remi Bruneel

terug naar inhoudstafel

Aflevering 2:  89 Hulstenaren trekken ten oorlog

Hulstenaar Remi Bruneel, geboren op 1 mei 1892, was in 1914 bezig met zijn legerdienst. In een derde brief, gedateerd ... augustus 1914 vanuit Gembloux, schrijft hij aan zijn familie:

“... binst dat ik bezig ben met schrijven komen ze mij zeggen dat Duitsland den oorlog verklaard heeft aan België en Frankrijk, en dat Engeland nu komt om te helpen... daarmede sluit ik mijnen brief af, het zou kunnen de laatste zijn ... stel het gulder al wel ... goeden avond.”

In de namiddag van 4 augustus kwam in Hulste het nieuws dat het Duitse leger om 5u30 ‘s morgens de Belgische grens bij Gemmenich overschreden was.

Daarover schreef later pastoor De Jonckheere: “Deze verschrikkelijke oorlog wierd aan ons gouvernement door Duitschland verklaard omdat Zijne Majesteit Albert I hen de toelating weigerde om met zijn machtige legerbenden ons land te doorkruisen om rechtstreeks Frankrijk vanuit België de Fransche legers te gaan aanvallen... en in korte tijd te verslaan en de stad Parijs te gaan belegeren.”

Op 4 augustus moest veldwachter Amedee Libeer weer eens de baan op om nu de klassen 1899 en 1900 naar de kazerne te roepen. De opgeroepenen waren ditmaal mannen van 34 en 35 jaar oud, dus veelal kostwinners of huisvaders die vrouw en kinderen moesten achterlaten. Het waren mensen die er zich destijds ‘ingeloot’ hadden. Sommigen waren tot 28 maanden soldaat geweest.

Volgens pastoor De Jonckheere waren in Hulste 89 soldaten, waaronder 5 vrijwilligers ten oorlog getrokken. De kermis van september werd voor onbepaalde tijd uitgesteld en de boeren mochten hun graan enkel verkopen aan bakkers, molenaars en inwoners van Hulste.

Hier in vogelvlucht iets over de ‘loting’ en de dienstplicht. De ‘loting’, dit verfoeide en corrupte systeem, werd door Napoleon ingevoerd in 1807 voor de jongens van 19 jaar, vanaf 1847 werd het van 20 jaar oud.
In 1909 werd de ‘loting’ vervangen door de algemene dienstplicht, die pas vanaf 1913 in werking kwam.
In 1994 werd in België de algemene dienstplicht door de toenmalige minister van landsverdediging Leo Delcroix afgeschaft. Maar vanaf 1964 was voor gewetensbezwaarden, in plaats van legerdienst, burgerdienst mogelijk. Dit met beperkende maatregelen zoals b.v. dubbele diensttijd.

Volgende keer terug naar Remi Bruneel die in een niet exact gedateerde brief van begin september 1914 schreef: “We hebben nog niet moeten vechten ...”.



veldwachter Amedee Libeer

Wordt vervolgd

terug naar inhoudstafel

 

Aflevering 3: Hulstenaars betrokken bij gevechten

Op een niet exact gedateerde brief van begin augustus '14 schreef soldaat Remi Bruneel aan zijn familie in Hulste:
Wij hebben nog niet moeten vechten, ik ben van de 6de divisie en die zit in reserve. Dat het voort alzoo kost gaan maar het zal wel eens aan onzen toer zijn. Wij zien veel af van den honger. Het is niet raar als wij 's morgens moeten vertrekken met een 'zeupe koffie' en dat is tot snoens. Het slechtste is dat wij moeten buiten slapen op een bondel stroo. Het is al acht dagen dat ik noch kleederen noch schoenen heb uitgedaan ... Gij hebt mij in uw brief gevraagd waar ik ben maar wij mogen er dat niet opzetten voor de vijand ...

Zo was Remi Bruneel ergens te velde en rukten de Duitsers ondertussen verder op. Vanaf 9 augustus begonnen zij de Belgische forten te bestoken met een nieuw wapen: de 'Dicke Bertha', een kanon met een kaliber van 42 cm en granaten van 1160 kg per stuk. Eén na één vielen de vestingen rond Luik, Namen en Antwerpen in Duitse handen. Na dagen lopen en vechten – het was voor Remi ook eens zijn toer – was hij met zijn eenheid tot aan de forten van Antwerpen geraakt. Hij was bij de gelukkigen die er levend uitkwam.

Op 20 oktober schrijft hij naar zijn familie in Hulste:
“Ik ben nu in het hospitaal van Antwerpen. Ik ben geschoten geweest onder mijn elleboog (dat was op 5 oktober te Sint-Amands bij Antwerpen). Het is nu al veertien dagen geleden en ik peins dat het nog goed zal komen. Gij weet voorzeker ook dat Antwerpen gepakt (ingenomen) is door de Duitsers en dat al de soldaten die er in zijn 'geprisoneerden' (krijgsgevangenen) zijn. Maar het is daarom niet slecht voor ons, wij krijgen tot nu toe goed te eten en drinken en zij doen ons geen het minste kwaad”.

Het is slechter afgelopen voor een andere Hulstenaar: de 25-jarige Alouis Verhulst, die om het leven kwam bij de beschieting van de forten rond Antwerpen. Hij stierf op 6 oktober 1914 en werd begraven op het Schoonselhof te Wilrijk-Antwerpen. Alouis Verhulst was ingelijfd als vrijwilliger bij het 3de Linieregiment. Hij was de zoon van Henri en Leonie Delgat.

Na de gevechten rond de forten van Antwerpen trokken de Belgische soldaten zich terug in stellingen achter de IJzer. Maar vele, zowel soldaten als officieren, zagen geen uitweg meer. Ze verkozen de weg naar het noorden, naar Nederland dat neutraal was en niet in de oorlog verwikkeld. Aan de Belgisch-Nederlandse grens werden ze opgepakt door de Hollandse soldaten die wapens en munitie afnamen. Zo ontsnapten ze aan de ergste oorlogsgruwelen.

Een van hen was Hulstenaar Richard Vandromme, de vader van Adhemar, geboren in 1892 was hij bij de klasse van 1912. Al vlug trok de eenheid van Richard zich vanaf Namen terug tot in het Franse Le Havre. Daar werd ingescheept voor Oostende. Van Oostende ging het, deels te voet, deels per trein, naar Antwerpen. Richard kwam terecht in 't fort 'De Smoutbol' in Putte Kapellen. Toen de omsingeling van de forten steeds meer dreigde, trok Richard zoals velen naar Nederland. Eerst was hij geïnterneerd in Oldebroek (Gelderland). Daar werden de soldaten 'getrieerd'. Richard koos voor werk in 't vlas en mocht naar Appingedam (Groningen) in 't uiterste noorden van Nederland. Na de oorlog kon hij terug naar België als soldaat en werd op 1 juli 1919 gedemobiliseerd.

Zij die niet naar Nederland trokken kwamen aan de IJzer terecht. Dat is voor volgende afleveringen.


Interneringsgroep in Appingedam – 9 april 1916
Richard Vandromme zit in de tweede rij – eerste rechts van de rechtstaande officier.


terug naar inhoudstafel

 

 

Aflevering 4: Hulstenaars betrokken bij gevechten

De soldaten en officieren die na de inname van de forten rond Antwerpen niet naar Nederland trokken en kozen voor de aftocht in de richting van de moerassige poldergronden, kwamen aan de IJzer terecht. De slag aan de IJzer werd beslecht op 29 oktober met het opendraaien van de IJzersluizen aan de Ganzepoot te Nieuwpoort. Hierdoor werd het de Duitsers onmogelijk gemaakt nog verdere aanvallen uit te voeren tegen het uitgeputte Belgische leger en begon de stellingenoorlog achter de ijzer die 4 jaar zou duren.
Eén van de Belgische soldaten die er slag leverde was Hulstenaar René Honoré.

De zerk van René Honoré op de militaire begraafplaats van Ramskapelle

Iets meer over hem:
René werd geboren hier te Hulste op 24 april 1887. Hij was de zoon van Joannes Constantinus Honoré - alias Stentjes -
(°Hulste 23 september 1834- † 20 januari 1905) en Sylvia Vanhoutte ( °Hulste 14 september 1844 - † 13 januari 1908).
René was het jongste kind uit het gezin van 8 kinderen. Zijn vader was kleermaker-herbergier, zijn moeder was naaister-herbergierster.
Eerst in de Blauwhuisstraat 55 in café 'De Barze', later in de Kasteelstraat 3 in Café 'Het Paradijs'.
Op 10 januari 1914 (nog geen negen maanden voor zijn dood) trouwde hij met Julia Urmel uit Huise bij Oudenaarde. Hij was vlaswerker en ging wonen in de Distelbosstraat (nu nr 24). In 1915 wordt zijn echtgenote uitgeschreven uit het bevolkingsregister van Hulste en vertrekt naar Brussel.
Tijdens de slag aan de Ijzer werd hij dodelijk getroffen bij de gevechten aan de Grote Beverdijk te Ramskapelle. Hij was soldaat bij het 5de Linieregiment (klas 1907) dat zich in Sector Nieuwpoort Zuid bevond. De Duitse beschietingen van zaterdag 24 oktober 1914 waren hem fataal geworden. Na de oorlog werd hij herbegraven op de militaire begraafplaats van Ramskapelle (graf 316).
Hij was de nonkel van meester Raphaël Honoré en grootoom van Rik, Dirk, Caroline en Wim.

De eerste twee oorlogsmaanden (augustus en september) waren de Duitsers nog altijd niet in Hulste te bespeuren. Maar ze zouden niet lang meer op zich laten wachten.
“‘t Was op den elfsten september”, zo schreef pastoor De Jonckheere in het Liber Memoralis “dat wij hier een voorbode van Duitse Ulanen te peerde, van rond de 150, zagen voorbijtrekken. Al de inwoners waren met angst en vrees bevangen en velen zagen bachten ‘t gordijntje hunner vensters die wrede kerels voorbij rijden... Bij hun aankomen kwamen er twee heren, die de Duitsers meegenomen hadden als gijzelaars, ter pastorij om mij te zeggen dat wij ons moesten zwichten van de klokken te roeren, en hun verzoek wierd stiptelijk volbracht, blijde van zoo gemakkelijk er van af te zijn, want ik vreesde dat zij mij ook kwamen afhalen, zoo als zij het met andere pastoors gedaan hadden. Aan de Brugse kalsijde gekomen, voortgaande van Hulste vielen zij in ter hofstede van Aloïs Lavaert (nu ‘t Populierenhof) waar zij al het brood, boter, zwijnevleesch uit de kuip, gedroogde hespen, haver enz. opeischten. Van etelijke (eetbare) dingen was geheel het hof geplunderd. Verder deden zij gene wreedheden. ‘s Avonds bleven zij vernachten op de hofstede van den Hogen Doorn, waar zij in ‘t rond op Hulste, Ingelmunster en Lendelede al het mannenvolk uithaalden om ‘s nachts rond die hoven de wacht te houden. Al het mannenvolk dier hoven hadden zij in de ovenburen en kelders opgesloten, ‘t vrouwvolk dat niet gevlucht was behouden om hen te dienen. Men vertelt dat het die bende was die zo leelijk deed met de paters Capucinen te Iseghem, waar zij er twee als gijzelaars medenamen tot in Eessen...”.

2 Duitse Ulanen (reenactors in Zonnebeke 2014) - Op 11 september streken in Hulste 150 Ulanen neer. Een bangelijk moment voor de Hulstenaars die reeds op de hoogte waren van de gruwelen die de Duitsers hadden begaan tijdens hun doortocht in dorpen en steden.

terug naar inhoudstafel

 

 

Aflevering 5: Meer dan 1500 Duitse soldaten strijken neer te Hulste (update)

Na de doortocht op 11 september 1914 van een voorbode van 150 Ulanen was het wachten tot half oktober tot de eerste Duitse bezetters zich in Hulste lieten zien.
De aankomst van de eerste soldaten uit Saksen moet pastoor De Jonckheere uit Hulste goed zijn bijgebleven. In zijn Liber Memorialis beschreef hij nauwkeurig hoe die eerste bezettingsdag was verlopen.

“Op 17 oktober 1914 was het alhier ‘t begin van de schrikkelijken oorlog. ‘s Avonds, ‘t was zaterdag, kwamen er hier dus rond den vieren half een dertig Duitse wielrijders aan op de plaats en zij stonden stil. Verschillende trokken naar de heer burgemeester Snoeck om het leger van rond de 1.500 mannen die achterkwam aan te kondigen en nachtverblijf op te eisen. Inderdaad de soldaten, voetvolk en peerdevolk, provisiewagens en kanons kwamen hier toe van ten zessen tot ten zevenen. ‘t Waren Saxen reservesoldaten, die de parochie rond verdeeld werden. De bijzonderste burgers ontvingen de majoor, luitenanten en andere officieren. ‘t Overige der soldaten lag alhier en aldaar in de scholen, schuren en werkwinkels".

“Madame Vandekerckhove-Declercq had er wel tweehonderd”. Zij was de weduwe van Theodore Vandekerckhove († 29 januari 1914) die koopman was in wijnen en stoffen, en nog met haar zoon, ook een Theodore, woonde in het Blauwhuis (nu Brugsestraat 72-74-76).
“Madame Van Robais had er in haar brouwerij rond de honderd”. Zij was de weduwe van geneesheer, bierbrouwer en burgemeester Gustaaf Van Robais (†1909) en woonde in ‘Den Bouw’ later de Gilde in de Vlietestraat 135.
“Charles Despriet had er rond de honderdvijftig”. Hij was mestersbaas en woonde in de Brugsestraat 68. Charles was de vader van o.a. de latere burgemeester Marcel Despriet.

“Niemand was ter pastorij gekomen om plaats te vragen. Ik was nochtans overtuigd dat ik niet zou vrijgesproken worden, en ‘t was alzo. De meid had de bedden juist gereed gemaakt en ‘t avondmaal bereid, ‘t wierd negen uur, ‘t wierd tien uur en er kwam niemand af. Ik begaf mij ter ruste maar met de slag van ten twaalven wierd er op de voordeur gebuisd met het hout van ‘t geweer. Aanstonds was de meid uit het bed en twee, drie heren kwamen binnen geschoten en aanstonds naar boven om te zien als zij hier konden slapen. Dat was wel, zij zaten hier aanstonds aan ‘t tafel en verzadigden zich hertelijk, zij waren moe en hongerig. ‘t Gerocht drie als zij naar boven trokken en de felste, een kerel van honderd kilo toonde mij zijn revolver, zijn happe en ander getuig en ‘t was benauwelijk om ziens. Dat speelde ‘s nachts in mijn visioen en ik wierd zo benauwd dat men mij zou meegepakt hebben. Van ten vijven was ik al op de been en ik was weg. Ik ging mij gaan verduiken bij een gebuur. Als het zes en half was had men reeds drie maal ter pastorij geweest om mij af te halen. De meid kwam het melden en ik wierd van langs om benauwder. Ik trok wereldse kleren aan om te vluchten. Door de achterhoven gerocht ik in ‘t oudemanhuis om er in ‘t geheim de H. Mis op te dragen”..
.

"Ondertussen was de heer onderpastoor vermaand geweest binst zijn messe om hem nuchter te houden, teneinde ook de hoogmis te kunnen zingen. De meid had aan die heren, den derde maal dat zij achter mij kwamen, gezeid dat ze mij hadden kunnen vinden in de kerk voor ‘t negen en half, dat ik de hoogmis zou gezongen hebben. Daarop wierd de onderpastoor bang dat zij hem alsdan in plaats van den pastoor zouden komen afhalen.
Inderdaad rond een kwart na den negen waren zij in de sacristie gezet. Gelukkig verging het beter of dat men gevreesd had. Na de hoogmis kwam de heer onderpastoor mij in mijn schuilplaats vinden om mij te vragen van bij mij te komen noenmalen. Als ik dat vernam verhaastte ik mij om naar mijne pastorij weer te keren alwaar ik alles bereiden deed om de heren goed te ontvangen. Met twaalf ure kwamen zij af en ik ontving ze vriendelijk in mijne eetzale, wees hun allen hunne plaats volgens hunne weerdigheid. Ze aten wel en smakelijk en waren matig in ‘t drinken en dronken liever witte wijn als roos. Wij spraken vriendelijk onder elkander en die heren waren geschikt hier te overnachten en te blijven toen rond vier ure er ene vliegmachine boven Hulste kwam gevlogen om te waarschuwen dat de vijand ontdekt was en dat zij aanstonds verder op moesten. In ene haai en draai was heel het leger op de been en vertrokken door Hulste al zingende.
Ondertussen waren wij ze kwijt en iedereen asemde met gemak en vrijheid. Zij hebben gene hatelijke dingen verricht. Zij moesten naar den slag en men vertelt dat er onder hen vele officieren en simpele soldaten van de eerste dagen gesneuveld zijn in den slag van Beselare."


Pastoor Dejonckheere (zittend uiterst rechts) met confraters

Het duurde niet lang of er kwamen in Hulste andere ‘logees’. Voor een bataljon dat in Hulste ingekwartierd was moesten twee Hulstenaars elk een zwijn leveren. Die twee waren bakker Aloïs Bultinck (†1940) uit de Hazenstraat, nonkel van Paula Decruyenaere († 1989) en van Omer Decruyenaere (†1960), alsook landbouwer Aimé Vandekerckhove, in de volksmond Aimé van Toontjes, die woonde waar nu Lutgarde Balcaen, de weduwe van Germain Fenaux, woont (Brugsestraat 162). Twee dagen voordien waren de Duitsers al gaan aankloppen bij Charles Vanzieleghem op ‘t hof Vrijlegem, waar nu Frans Dhalluin woont. Zij hadden twee paarden, een wagen en wat gereedschap meegenomen.
Ook vonden zij de weg naar beenhouwer Hector Vercruysse (†1958) vader van meester Jozef Vercruysse. Dat weten wij door de leveringsbon die Hector Vercruysse ter betaling aan de gemeente heeft aangeboden. Daar staat op:
30 kg koeivleesch aan 2.00 fr. is 60 fr.
75 kg zwijnsvleesch aan 1.80 fr. is 135 fr.
15 kg hoofdvleesch aan 1.20 fr. is 18 fr.

terug naar inhoudstafel

 

 

 

Aflevering 6: Meer over Remi Bruneel

Hulstenaar Remi Bruneel (°1892), soldaat van de klasse 1913, was toen W.O.I uitbrak zijn legerdienst aan het doen in Brussel. Deze Remi Bruneel is o.a. de schoonvader van Jeanne Buyse, weduwe van Remi’s zoon Karel, en ook de grootvader van meester Jef Ottevaere, zoon van Jozef en Remi’s oudste dochter Anna.
Van soldaat Remi Bruneel zijn 41 brieven bewaard, gedateerd tussen 29 juli 1914 en 8 september 1915. De eerste vanuit zijn kazerne in Brussel en de laatste vanuit zijn ‘Lager’ of gevangenkamp in Güstrow in Duitsland.

Vanuit die brieven en vanuit zijn militiedocumenten hier in vogelvlucht zijn bewogen soldatentijd.
- Op 17 oktober 1913 werd Remi ingelijfd bij de Grenadiers, 6de Divisie, 1ste Regiment, 3de Bataljon, 3de Compagnie
- Op 5 oktober ‘14 geraakte hij gekwetst te Sint-Amands bij Antwerpen
- Op 9 oktober ‘14 werd hij krijgsgevangen terwijl hij opgenomen was in een hospitaal in Antwerpen
- Op 6 december ‘14 is hij aangekomen in een krijgsgevangenkamp in Giessen (Duitsland)
- Op 20 maart ‘15 overgebracht naar een ‘Lager’ in Güstrow



Remi Bruneel (X) in het Krijgsgevangenkamp in Duitsland

En na de oorlog:
Op 16 januari ‘19 kwam hij aan in de Franse havenstad Le Havre
Op 19 januari ‘15 was hij weer in België, namelijk in Sijsele
Thuisgekomen in Hulste op 7 februari ‘19 werd hij ingelijfd bij het C.T.A.M. (Centre de Triage des Anciens Militaires)
En eindelijk geraakte hij ontslagen uit het leger op 5 april ‘19

Het jaar daarop, op 15 juni 1920, trouwde Remi Bruneel met Maria Soens, met wie hij zes kinderen kreeg, waarvan de laatste, postuum geboren op 16 november 1932, de voornaam van zijn vader kreeg. Vader Remi was op 24 juni van hetzelfde jaar gestorven.

 



Remi Bruneel en echtgenote Maria Soens

Als zovele was Remi Bruneel vlaswerker en woonde met zijn gezin in de Kuurnsestraat, nu nr 48 waar Lea Deschuyter, de weduwe van Valère Snauwaert, woont.

Iets meer over Giessen en over Güstrow:
Giessen, een oud universiteitsstadje waar Remi vanuit het hospitaal in Antwerpen werd overgebracht, ligt een kleine 500 km van Hulste, iets boven Frankfurt. Tijdens Wereldoorlog II werd het volledig vernietigd door een vuurstorm van bombardementen.

Güstrow is een Noord-Duits stadje in de buurt van de havenstad Rostock aan de Baltische zee. Van Hulste naar Güstrow is het zo’n 850 km. In juli 1915 verbleven er zo’n 1800 krijgsgevangenen, in 1918 waren dit er nog zo’n 1.400.

foto's van het 'Lager' in Giessen

foto's van het 'Lager' in Güstrow

 

terug naar inhoudstafel

 

Aflevering 7: Een greep uit de brieven van soldaat Remi Bruneel

Van Remi Bruneel zijn er 41 brieven bewaard, gedateerd tussen 29 juli 1914, dus vlak vóór W.O. I, en 8 september 1915, toen hij nog in krijgsgevangenschap was in Güstrow (Duitsland). Maar Remi kwam pas op 7 februari ‘19 weer thuis in Hulste en geraakte maar op 5 april ‘19 ‘gereformeerd’ en was hij ontslagen uit het leger.
Op 5 oktober 1914 werd Remi Bruneel gekwetst te Sint-Amands bij Antwerpen. Daags voordien schreef hij nog een brief vanuit Bornem. Hier een greep uit de brief van 4 oktober ‘14:

“Lieve moeder, broeder en zuster,*
Gij schrijft in uwen brief dat de mensen van Mechelen, van Aarschot, van Rotselaar en van nog veel andere parochies in ‘t omliggende allen gevlucht zijn. Ik kan ‘t wel geloven want tot Mechelen en omstreken ligt alles plat. De Duitsers hebben het fort van Walhem en St Catherine Waver gebombardeerd dertig uren lang. Het fort schoot terug en al met eens hield het op met schieten en zij staken een hoop strooi in brand. De Duitsers dat ziende meenden dat het fort kapot was en kwamen toegelopen... maar al meteens schoten de Belgen terug met al hun kanons.
De Duitsers hebben daar zware verliezen geleden en hebben stilstand gevraagd om hun doden te begraven...
De Engelsen hebben daar ook helpen vechten...
Wij zitten nu aan het front tegen Bornem ook gereed...
Wij hebben nu nog in geen vier weken rust gekregen, zoals altijd in kleine gevechten en eenmaal in een groot...
Wij hebben moeten vluchten om niet omsingeld te geraken en gepakt... Er vielen toen twee doden en veel gekwetsten...
Uw toegenegen Bruneel Remi”.

De volgende brief van Remi kwam pas twee weken later, namelijk op 20 oktober, vanuit Antwerpen. Remi was gekwetst en ‘gepakt’.

“Ik ben nu in het hospitaal in Antwerpen... het is met mijnen arm, ik ben geschoten geweest onder mijnen elleboog, het is al veertien dagen... We zijn ‘geprisonieerd’. Ge weet voorzeker ook al dat Antwerpen gepakt is door de Duitsers, maar het is daarom niet slechter voor ons, wij krijgen nu goed te eten en drinken en zij doen ons geen het minste kwaad... Ik heb nu in langen tijd geen nieuws van u ontvangen, waarnaar ik zo zeer verlang... De complimenten aan heel de familie en aan mijne cammeraden”.

Het was nu twee maanden wachten op de volgende brief van Remi. Die was verzonden vanuit Giessen op 21 december ‘15, met als tegenadres: “Compagnie des Prisonniers, nr 5, Baraque B, Bruneel Remi”.

* Remi’s vader was op 11 april 1913 overleden


Meer dan vier jaar was Remi weg van huis, maar het contact met zijn familie en zijn dorp geraakte nooit echt verbroken. Bijna wekelijks werd er over en weer geschreven en kreeg Remi ‘pakjes’ van het thuisfront, wat niet het geval was voor de Hulstenaars achter de IJzer.
Die brieven en die pakjes. Ze maakten Remi zo content. “Het zijn de beste die nog geholpen worden van thuis” schreef hij op 11 augustus ‘15. En op 27 september ‘15: “Vandaag (27 september) heb ik die pak van 6 september ontvangen en nog dezelfde dag een kleine pak met kaas en koeken. Alles was nog goed en ben daar altijd zo content mee. Alle baten helpen. Doet wat ge kunt maar ge moet ‘hulder’ daarvoor niet tekort doen”.
Maar wat stak er zo allemaal in die pakjes? Wij vonden zo een hemd, een blauwe broek, stukken zeep “voor mij te wassen” schreef Remi “en om mijn kleren te wassen”. Verder kousen en een ‘baai’, of liever een onderlijf... “dat is het beste, daar zijn de luizen zo dul niet om erin te kruipen, in sjette zijn ze geerne ... ik zou niet geerne meer zoveel koude lijden gelijk verleden winter”.
Remi stuurde zijn portret. “Ik heb mij laten trekken in een groep voor den goeden koop. Om mij alleen te laten trekken was het te duur. Ik heb drie portretten laten maken... ge zult alzo zien dat ik nog twee goede armen en twee goede benen heb want ge hebt het misschien veel slechter op dan het is” (uit de brief van 8 september ‘15).
In zoveel pakjes vonden we ook “tabac en sigaretteblaadjes... het is daar waar ik zozeer naar verlang ... als ik maar eens een goede pijp kan rooken dan jeun ik me nog zoo wel”.
Maar eetwaren was het kostbaarste. En dat stak in alle pakjes: brood, kaas, koeken, ‘pennepis’, doosjes ‘schardings (sardienen), ronde ‘bischuiten’ en ‘tichels’ suiker.
Remi was ook zo tevreden met het opgestuurde geld, waarmee hij “het een en het ander kon koopen gelijk haring, margarine-boter, brood, suiker en gebraden visch”. Güstrow ligt dicht bij de Baltische zee en er was volop vis te krijgen. En vlees!, “Ik heb de 21e oogst (‘15) een kilo vleesch ontvangen van de Jongewacht van Hulste. Ik heb dat gehad in vier dagen, het was met de post”. En op 6 september (‘15) “Ik zie op uwen brief dat ge niet te veel brood meer kunt zenden ... dat gij er niet te veel hebt voor u ... maar ik krijg nu alle weken een brood van Marie en Irma Vanpaemel”. Deze twee gezusters waren dochters van ‘schoepiet’ Henri Vanpaemel, herbergier in de Vlaamsche Leeuw (nu Brugsestraat 94).

Heimwee. Hoe kan het anders.
Op 1 april ‘15 klinkt dat zo vanuit het ‘Lager’ in Giessen: “Wij hebben, allen onze Paschen mogen houden, maar ik hoop wel tegen dat het nog eens Paschen is dat ik hem zal mogen houden in Hulste”.
En in meerdere brieven: “In afwachting dat wij elkaar nog wel eens zullen weerzien, groet ik u ...”
Op 6 september ‘15 luidt het: “Het ware beter dat wij malkaar algauw zouden weerzien, maar er is niets aan te doen, wij moeten ‘heerden’ (verdragen) wat er van komt. Het beste is om courage te scheppen ... het zal waarschijnlijk niet blijven duren”.
De brief van 30 september ‘15 vanuit Güstrow is, jammer, de laatst bewaarde brief van Remi. Hij was toen nog bijlange niet thuisgekomen.
Op 16 januari ‘19 is Remi aangekomen in de Franse havenstad Le Havre, drie dagen later in Sijsele en op 7 februari in Hulste. Maar pas op 5 april ‘19 werd hij ‘gereformeerd, of ontslagen uit het leger.
Nauwelijks veertig jaar oud is Remi Bruneel gestorven. Dat was op 24 juni 1932. Slechts twaalf jaar nadat hij weer thuis was uit krijgsgevangenschap. Hij liet een weduwe met vijf kinderen achter. Eén was er reeds gestorven. Remi’s weduwe, Maria Soenens, stierf in 1973. Veertig jaar was zij weduwe.
Remi was de grootvader langs moederszijde (Anna Bruneel † 2011) van meester Jef Ottevaere en de schoonvader van Jeanne Buyse, die getrouwd was met Karel Bruneel († 2010).

terug naar inhoudstafel

 

 

 

 

 




© Lucien Decroix - Stef Huysentruyt 2014 - 2018


Foto's:
Foto's van Remi Bruneel: Rik Bruneel
Andere: eigen collectie






Op 4 augustus 1914 vallen een groep ulanen België binnen. In het dorpje Gemmenich, vlakbij het drielandenpunt België – Nederland – Duitsland.
Twee dagen eerder, op 2 augustus stelde Duitsland aan België een ultimatum met de eis tot vrije doortocht. België weigerde die waarop de Duitsland het neutrale België de oorlog verklaarde.


Tijdens het eerste jaar van de Eerste Wereldoorlog - van augustus tot 31 december 1914- sneuvelden 2 Hulstenaars.
Hier de levensbeschrijving van het eerste slachtoffer Aimé Degryse.